Pagina:Beets, Ter nagedachtenis van Mr. Jacob van Lennep (1869).pdf/11

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

TER NAGEDACHTENIS VAN Mr. JACOB VAN LENNEP.

en gevoelt hij zich metterdaad duur aan hem verplicht. Die Vondel, dien hij niet nastreeft, waakt nogtans over hem; die Vondel, dien hij niet gelijkt, is nogtans zijn meester geweest, en blijft hem vele dingen leeren. Waar deze dingen, beide voor zijne proza en voor zijne poezij, in bestaan, kan men best afnemen uit de titels waarop, bij iedere gelegenheid, Vondels hoogste lof door hem gegrond, en waaraan de beweegredenen, tot zijne lezing en herlezing (door jonge dichters niet alleen, maar ook door „al wie zijn taal en stijl verlangt te vormen en te beschaven”) ontleend worden. Vondel is hem altijd, in de eerste plaats, de man, „die meer dan iemand heeft bijgedragen om aan Nederlands taal, tot aan zijn tijd nog ruw en onbeschaafd, regelmatige en edele vormen te geven, haar van uitheemsche bestanddeelen te zuiveren, den rijken, doch nog onbekenden en verwaarloosden schat, dien zij in zich sloot, op te delven, te ontginnen en in omloop te brengen, haar met een zwier, een kracht, een liefelijkheid te omkleeden, als niemand voorheen bij haar vermoed had.”[1] Vondel, „al waren zijne talloose dichtvruchten door een balsturig noodlot ons onthouden geworden, zou nog om zijn prozastijl als de schepper van een rein, helder, verstaanbaar en welklinkend Nederduitsch, als het voorwerp van aller bewondering, als de gids en vraagbaak aller schrijvers in onze taal, mogen worden genoemd. De jongeling, die zich tot dichten voelt opgewekt, doch de geheimenissen van maat en rijm nog niet genoeg heeft leeren doorgronden, neme Vondel daarin tot zijnen onderwijzer aan; geen beter gids en leidsman kan hij zich kiezen. Ook tot de studie, de aanhoudende studie van Bilderdijk, zoo verbazend groot als dichter en taal-

11

  1. Woorden, gesproken bij gelegenheid der onthulling van Vondels standbeeld. Zie het Verslag van de Vondelsfeesten, aan het slot van dit Deel.