Pagina:Beets, Ter nagedachtenis van Mr. Jacob van Lennep (1869).pdf/22

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

TER NAGEDACHTENIS VAN Mr. JACOB VAN LENNEP.

zijn, kon onmogelijk met goed gevolg worden voortgegaan. En zoo was het dan niet meer dan natuurlijk, dat het eerste deel, waarvan in 1851 de eerste aflevering was uitgekomen, niet vóór 1855 volledig was. Het verscheen, onder een titel die meer beloofde, en met een inhoud die meer schonk dan het prospectus had doen verwachten, en tevens met eene Inleiding, die van dezen titel en de gekozene wijze van bewerking rekenschap gaf. Onbillijk; ofschoon de groote heuschheid van den auteur het tegendeel toegaf; onbillijk was het, dat men uit de traagheid, waarmede de afleveringen van dat eerste deel elkander hadden opgevolgd, aanleiding nam tot klachten en spotternijen, waarbij hem b. v. gevraagd werd, „of hij wellicht, om hoop op de voltooiing van zijnen arbeid te kunnen voeden, de zekerheid had den ouderdom van Methusalem te zullen bereiken?” waarop had kunnen geantwoord worden, dat in alle gevallen een leeftijd als die welke Vondel bereikt had, daartoe wel reeds genoegzaam zoude zijn; maar waarop een beter antwoord gegeven werd, door van den staat van zaken een zeer geruststellende mededeeling te doen, en dit niet alleen, maar ook de verklaring af te leggen: „al moest ik in de ure, waarin ik deze regels nederschrijf, uit het leven scheiden, de arbeid, dien ik verliet, zou dadelijk kunnen worden opgenomen.” Dit las men reeds in het volgende jaar, in de Inleiding voor het Tweede Deel.[1]
Het was in den zomer van datzelfde jaar (1856) dat de steller dezer herinneringen door zijnen kunst- en lettervriend, in een hartelijk schrijven, bepaaldelijk verzocht werd, indien hij dit zijn werk onvoltooid moest achterlaten, de man te wezen die in zijne plaats optrad om het verdere te doen. Maar reeds toen kon hij er bijvoegen: „Gij kunt

22

  1. Zie ald. bl. 4 en volgg. vooral ook bl. 9.