Pagina:Bijdragen tot de geschiedenis der wetenschappen en letteren in Nederland.djvu/45

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
27
27
simon stevin.

uitgeblonken, en tevens blijken van een welig vernuft in het vak der Letteren aan den dag gelegd. Dan ik behoef, Mijneheeren! eeniglijk in uw geheugen terug te roepen de gedachte aan eenen voedſterling der Wijsheid en der Zanggodinnen, in wien de Natuur de zaden van diepzinnige overpeinzing zoo naauw met die, welke de ſchoonſte voortbrengſelen van den ſmaak in zich beſluiten, had vereenigd, dat zij als een enkele ſtam opſchoten, die kort, maar heerlijk onder ons heeft gebloeid; den vereeuwigden nieuwland.

Ook stevin was voor den invloed der Fraaije Letteren niet ongevoelig. Hij kende de Latijnſche en Franſche talen, de laatſte zoo volkomen, dat hij daarin zijn eerſte Werk heeft opgeſteld. Hij beminde echter de Franſche taal niet, omdat hij dezelve als arm en gebrekkig beſchouwde, doch hij prees ten hoogſte eenige van de Franſche Dichters, welke hij betuigde met groot vermaak gelezen te hebben, en aanmerkte te zijn vol geest, vol geleerdheid, vermakelijkheid en const. Hij konde toen nog met geenen hoogen ophef van onze Vaderlandſche Poëzij gewagen, want, toen hij dit ſchreef, was hooft nog niet of naauwelijks uit Frankrijk en Italië teruggekomen.

ge-