Pagina:Bijdragen tot de geschiedenis der wetenschappen en letteren in Nederland.djvu/59

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
41
41
bijlagen.

na t’ gehoor geleyt worden, dan die des grooten halftoons, ſullen wel ſoo veel wijden moeten liggen als ontrent het vierendeel der langde tusſchen d’ ander. Maer want ſulcx niet overeen en comt mette ware halftoonẽ die wy uyter natuer al evegroot ſingen, of mette legging der banden diemen na ‘t natuerlick gehoor ande halfen der ſpeeltuygen vervought, ſoo heeft dit by de Grieckſche [1] Spiegelaers der Singconst groote dwalingen veroirſaect, hemlien al tastende daer af doen handelen, goe gheluyden voor quaet oordeelen, ende een onghegront werck beſchrijven.
Maer om hier af by cort voorbeelt wat claerder te ſpreken, t’ is te weten dat de vijfde diens ghemiste reden gheſtelt is op Reden 3/2, getrocken ſijnde van de [2] achtens ware Reden 2/1, blijft de vierdens Reden 4/3, die getrockẽ van de vijfdens Reden 3/2, blijft des toons of groote eerſtens Reden 9/8, waer toe noch ſulcken redẽ vergaert comt den tweetoon of groote derde 81/64, die ghetrocken van den

tween-halftoon of cleene vierde, dats van Reden 4/3, blijft voor den halftoon als voorẽ Reden 256/243, die ghetrocken van Reden 9/8 des

toons,

C 5

  1. Theoricos.
  2. Octavæ.