Pagina:Bijdragen tot de geschiedenis der wetenschappen en letteren in Nederland.djvu/66

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
48
bijlagen.

hoe wel niet met ſulcken overvloet in veel conſten en verſcheyden ſtoffen als t’ Francois, oock gemengt ſijn, want met ſulck misverſtant als int Francois het Orliens ſijn naburens talen veracht, met derghelijcke. veracht het, Tuscaens en Castiliaens elck de ſijne, ſonder kennis te hebben waer in goetheyt beſtaet.
Belanghende ymant nu mocht dencken wat my overgaet in Wisconſtighen handel aldus met verachting van talen beſich te ſijn: Ick ſegh daer op mijn voornemen anders niet te connen verclaert worden, hoemen na mijn ghevoelen weerom ſou meughen an een Wijſentijt geraken, want deur t’ ghebreck van qua talen, wort de cracht van goe bekent.
Nu dan tot hier geſeyt hebbende hoe onbequaem dat qua talen tot beſchrijving van conſten ſijn, en hoe voorderlick de goe, wy ſullen commen tot verclaring des 3 lidts, inhoudende dat nadien goe talen noodich ſijn, datmen om nae goetheyt te trachten ſoude moeten weten waer inſe beſtaet: Hier op ſegh ick: Ten eerſten dat proef van dien bequamelick ghedaen can worden int beſchrijven van vrye conſten‚ en voornamelick Wisconſtigen