Pagina:Bijdragen tot de geschiedenis der wetenschappen en letteren in Nederland.djvu/76

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
58
bijlagen.

daer ſijn my deur een gheleert man toegheſchickt, een groote, menichte van eenſilbige Noorthollantſche woorden, die onder de voorgaende niet begrepen en ſijn, welcke ick met gheen cleen vermaken overſien hebbende, was wel van wille de ſelve hier by te voughen: Maer denckende dat ſulcke beſonder Noorthollandtſche ſtof, beter deur een beſonder Noorthollants Schrijver gheformt ſoude connen worden, dan deur my; heb nutter gheacht yghelick, ervaren Noorthollander tot ſulcx te vermanen. Waer benevens ick noch ſegh, my te bedrouven inde verderfnisſe dieder van dit beste overblijfſel der Duytſche tael voor handen is, en alree begost heeft, deur dien veel Noorthollantſche ingheſetens haer eyghen tael niet kennende, ſeggen datſe al te plat is, en die verdervende, mengenſe mettet Duytsch der vreemden die om den coophandels wil haer bywoonders ghewarden ſijn: Doch alſoot met gheen ghewelt te beletten en is, men moetet ſijn loop laten hebben.
Tot hier toe is gheſeyt waer in goetheyt der talen beſtaet, daer toe ick het Duytsch tot voorbeelt ghebruyckt heb: Doch ſooder buyten mijn weten beter talen waren, men ſouder beter, voorbeelden uyt meughen trecken.

denk-