Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 1 (1854).djvu/46

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 48 —

’t Is God, die op uw telgjen ziet.
Laat de Afgrond strik by strikken spreiden,
En blazen ’t ongeloof in ’t bloed;
De Heiland heeft voor hun geboet;
Zijne Englen zullen ’t tot Hem leiden.
Doch, Ouders, ô betracht uw plicht
Aan ’t u van God geschonken wicht:
Vertrouw het aan geen Heidnenleerling!
Plant, plant het uit uw eigen borst
De zucht voor Heiland, God en Vorst,
By d’afschrik in voor samenzweering!
ô Stad, mijn bakermat, helaas!
En (eenmaal meende ik ’t) ook de plaats
Waar, by mijn afgestorven Vaderen,
Mijn koud gebeente rusten moest;
Maar thands, in eer, in glans, verwoest!
Neen, nooit zult gy mijne asch vergaderen!
Ja, ’k zag uw welvaart in heur bloem,
(Europees luister, Neêrlands roem!)
Maar als door ’t onweer nederploffen.
Door ’t onweêr, neen, niet neêrgestormd,
Maar door verknagend rupsgewormt’
In ’t innigste nvan ’t hart getroffen.
Ruk, Hemel, ruk dat ongediert’
Dat weeldrig op de schorsen tiert,
En knop en vrucht der rijkste stammen
Vernielt, verkankert, en verslindt,
Te samen in een wervelwind,
En smoor en werp het in de vlammen!
ô Brengt uw Hooge wil het meê,
Verhoor der Godgetrouwen beê!

1824.



 

Tijdverveling.

(Op gegeven rijmklanken.)

Zeg my wat is tijdvervelen
Waar zoo menig over klaagt? —
Wel u die ’t onwetend vraagt!
t Is een pijnlijk zelfonstelen,
’t Slimste spook dat iemand plaagt.

’t Is een ziekte, niet te heelen
By die ze eenmaal met zich draagt