Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 1 (1854).djvu/49

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 51 —

’k Zet de deur hem willig open
Tegen dat hy komen moet.

Draalt hy nog —; ik ben te vrede,
Maar verbei hem dag en nacht
Als een vriend waarop ik wacht;
En, neemt hy dit rompjen mede,
Gaarne geeft ik ’t hem voor vracht.

’t Is toch nietig van stofsaadje,
En ik voel, het past my slecht;
Hier is ’t scheef, en daer niet recht:
’k gun hem al die reisbagaadje,
Waar ik geen belang aan hecht.

Want, MY veilig overvaren,
Ja, dat zal die Veerman wel:
Daar toe heeft hy streng bevel.
Reeds voor duizend van jaren
Had Hy ’t briefjen van bestel.


Tot verstand van het eerste Couplet diene dat in Leyden ‘s middaags van half twee tot half drie uren een klokjen luidt, (trekkende van ouds tot de begraving van arme Roomschgezinden, die dus by hun uitvaart dit (naar hun gevoelen) troostlijk geluid onkostbaar mogen genieten.
1
18——24
24


 

By de Jaarverwisseling.


Schep my een nieuw harte, ô God!
DE PSALMIST.


Hoe vlieden, hoe jagen
De rollende dagen
In wisslende vlagen
Van zoetheên en plagen,
Van smart en genot?
  Van smarte
  Voor ’t harte
By ’t wareldsche lot!
  Van zwoegen
  By ’t ploegen,
Door de uitkomst bespot! —
Maar blijdschap in ’t streven