Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 1 (1854).djvu/5

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Aan God.

o God, wy hebben ’t met onze ooren gehoord.
Ps. XLIV.


Van ’t zacht en streelingvol gekoester
Op lieven Moederlijken schoot;
Uit de armen van die teedre voedster
Die de eerste moedermelk ons bood;
Van dat ons de eerste Vaderzegen
Dien ’t kinderlijk gevoel verstond,
Uit Ouderlijke borst gestegen,
Met onvergeetbaar zielsbewegen
Aan huis en Vaderland verbond;

Van toen reeds werd ons hart doordrongen,
ô GY, die Neêrland hebt bevrijd,
Wien Neêrlands dank werd toegezongen
In onzen, in der vadren tijd — !
Doordrongen? ja geheel doortogen,
Van al de weldaân van Uw hand.
Zy zijn by ’t eerste levenspogen
Uit ’s moeders warme borst gezogen,
Uit ’s vaders ziel ons ingeplant.

Van toen reeds leerden we U vereeren
In elk verkwikkend zielsgenot;
Van U in weedom troost begeeren;
U kennen als der Vaadren God;
Geheel ons uitzicht, ons verlangen,
Met onverdeeld en brandend hart,
Aan U als Neêrlands Heiland hangen,
En, stond de traan ook op de wangen,
U danken by de levenssmart.

Gy hebt ons ’t slavenjuk onslagen
Door Dwang en Bygeloof gesmeed!
Gy deedt ons ’t licht der Waarheid dagen
En dempte d’afgrond van ons leed,
Aan Uw ontzachlijk Alvermogen,
Aan Uw Weldadigheid is de eer,
Die slaven, diep in ’t stof gebogen,
Ten top van grootheid kunt verhoogen,
En bliksemen den trotsaart neêr.

Niet zy bloed ons stroomt door de aâren,
Maar Gy hebt onzen strijd volstreên;