Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 1 (1854).djvu/81

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 83 —

Die de wroeging wil verstikken,
Dempt zich de ader van ’t verkwikken,
Is zich-zelven slechts ten beul.

Neen, verberg u voor geen oogen!
Voor geen menschen, stof als gy,
Geen van allen, zondenvrij!
Huichel niet voor ’t Alvermogen
Dat door hart en nieren ziet!
Peil de diepten van uw wonden,
Laat hun wee niet onverbonden,
Schaam ze u voor u-zelven niet.

Neen, maar val aan Jezus voeten;
Smeek om redding van dat leed
Dat u ’t hart dus open reet:
Hy is ’t, die de smart verzoeten,
Hy is ’t die, wie tot hem vlieden
En Hem d’open boezem bieden,
Opheft uit den diepsten val.

1824.



 

Bij eene uitnoodiging tot het feest van Laurens Koster.


  Wat zou ik by dit fraaie Feest?
  Neen, ’k ben voor Kosters schim bevreesd,
Die nu, na zoo veel honderd jaren
Met heilige aarde wel bedekt,
Op eens door zulk rumoer gewekt,
Wel eens verschrikt in ’t rond mocht waren,
En vragen, of men met hem gekt.

Zoo ik my op mijn legerplaats
Door zulk een bulderend geraas
Zoo onverwacht eens hoorde stooren,
My dunkt, ik nam het gants niet wel,
En zwoer by Hemel en by Hel,
Dat Haarlem lang daarvan zou hooren
Dat ’k meê gedaan had in dat spel.

’k Denk alle harten by het mijn,
En vrees, het mocht er hom’les zijn:
Want (spoken hebben wondre knepen)
Hy kon my, zonder dat ik ’t wist,