Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 2 (1854).djvu/55

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 57 —

Maar neen, zy vragen ’t; ja zy smeeken,
Om ’t u te drukken op ’t gemoed,
Als ’t echt en zekerst liefdeteeken
Van ’t geen uw boezem voor hun voedt.
Uw lust was nooit met andre knapen
Een onbezonnen vreugd te rapen,
Te dartlen in een woeste drift,
Om rust en ordning op te stooten;
Maar, zedig in u-zelv’ besloten,
Te hupplen om Gods hemelgift.

Doch de Almacht roept, en voor ’t vermaken
Moet statige ernst en vlijt betracht;
In die is hooger zoet te smaken,
En waar heel ’t leven vrucht van wacht.
Wees werkzaam; leer uwe oogenblikken
Verdeelen, kiezen, reeglen, schikken,
Voor de eens u nutte wetenschap;
En yver,van dit plechtig heden,
In ’t noestig tijd- en lustbesteden,
Slechts moeilijk op den eersten trap.

Ach! lieflijk is het plichtvervullen;
’t Is weêrzin slechts die ’t moeilijk maakt.
Hoe hard een bast haar moge omhullen,
De pit beloont hem die haar kraakt.
ô Dierbaar kind, wierd de aardsche zegen
Alleen door Oudrenwensch verkregen,
Hy stroomde u tegen uit hun borst;
Maar ’t is Gods wil, wy moeten zwoegen,
En zonder dit, geen zielsgenoegen!
De last des levens moet getorst.

Gods goedheid, die gy elken uchtend,
Zoo vlijtig aanschreit in gebeên,
Verhoore ons hart, te Hemwaart zuchtend,
Nu daar ge als Jongling op gaat treên!
Thands is ’t een tijd van hartverheffing,
Van echte levensplichtbeseffing,
Van dankbewijzing voor ’t bestaan;
Door ’s levens last zicht te onderwerpen,
En de oogen van ’t verstand te scherpen,
Om ’t spoor der wijsheid in te slaan.

Niet, dat we u alle lust onttrekken,
Die de Almacht ter verkwikking gaf;
Neen, moog ze u ook tot dank verwekken,
Maar scheure uw hart zich daarvan af!