Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 1 (1854).djvu/27

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 29 —

Maar ook deze die hier groeien,
Zijn Zijn goedheên tot bewijs.

Plukken wy die vreugdebloemen,
Kransen we ons; maar Hem ter eer’;
Wy, die ons naar Jezus noemen,
Onz’ en aller schepslen Heer!
Die het brood uit ’s aardrijks voren
Tot verzading rijzen doet;
Die de muskadel doet gloren
Tot verheuging van ’t gemoed!

Ach! dat brood, die hartverkwikking,
Strekt niet slechts tot lijfsgenot;
(Wee, wien ze aas zijn tot verstrikking!)
Jezus leeft er in als God.
Heilig zij ons ieder druppel,
Ieder mondvol, die ons laaft!
Voel het dankbaar, juich en huppel,
Boezem, aan geen aardsch verslaafd!

Jezus leeft in al die gaven;
Smaak uw Heiland, Christenhart!
Alles kan Zijn Godheid staven,
Wien geen wareldnet verwart.
Voel Haar in die teedre weelde,
Voorsmaak van de Hemelvreugd,
Die geene aardsche lust ooit teelde,
Geen gewaande Heidnendeugd!

Geef, ô Heiland u te danken!
Geef dien dank die ’t hart ontzwelt!
Schiet’ hy uit als wijngaard-ranken;
Als de graanoogst op het veld!
Offren we U geheel ons leven,
(Ach, hoe weinig heeft dit in!)
Die ons ’t uwe hebt gegeven,
Uit volmaakte menschenmin!

Leer ons dulden, en — genieten,
Met gelijke dankbaarheid;
Laat geen zucht ons hart ontvlieten
Die geheimen hoogmoed vleit!
En dan strenglen we, ook in ’t lijden,
Roos by doornen om het hoofd,
Als Vorst Jezus toegewijden,
Door Zijn bloed de Hel ontroofd!

1823.