Deze pagina is proefgelezen
Homerus.
Plenius ac melius Chrysippo ac Crantore, —
Daar de een een goede zaak verstandloos aangeleid,
Met zelfverbeelding als een Circero, bepleit,
En als ’t behoort, verliest; een ander zijn dukaten
Aan ’t fraai biljard verkwist, of lafheên zit te praten,
De wijsheid van Savooie en Napels heldenmoed,
De vrijheidszucht van Spanje en ’t Grieksche slavenbroed
Bewondert, in een hoop van dolle nieuwspapieren,
Thands Koningen ten les in ’t neetlig Staatsbestieren;
Lees ik Homerus door in ’t hoekjen van den haard,
Wien Kant noch Kinker-zelf in wijsheid evenaart,
Noch ’t Filozoofsch gegrijns der menschgeworden apen,
Door wie de wareld, thands ten dolhuis omgeschapen,
Zoo vreeslijk wordt geschud en door malkaar gehotst
Als of ze in een weêr tot den Chaos keeren most.
Met zelfverbeelding als een Circero, bepleit,
En als ’t behoort, verliest; een ander zijn dukaten
Aan ’t fraai biljard verkwist, of lafheên zit te praten,
De wijsheid van Savooie en Napels heldenmoed,
De vrijheidszucht van Spanje en ’t Grieksche slavenbroed
Bewondert, in een hoop van dolle nieuwspapieren,
Thands Koningen ten les in ’t neetlig Staatsbestieren;
Lees ik Homerus door in ’t hoekjen van den haard,
Wien Kant noch Kinker-zelf in wijsheid evenaart,
Noch ’t Filozoofsch gegrijns der menschgeworden apen,
Door wie de wareld, thands ten dolhuis omgeschapen,
Zoo vreeslijk wordt geschud en door malkaar gehotst
Als of ze in een weêr tot den Chaos keeren most.
Maar toch! Homerus ? — Ja, die Dichterbaas der bazen
Weet meer van spoed en kwaad dan tien geleerde dwazen
Vol eigenzin en wind; al voert hy in ’t begin
Den wil der Godheid als der dingen oorzaak in,[1]
’t Geen (ja) een dwaasheid is in dees verlichte dagen
Nu ’t paard de voerman ment en heer is van den wagen:
Want dit ’s een wijsheid van conventie, hem nog vreemd,
En die aan ’t goed verstand eens Dichters geeft noch neemt.
Doch hebt ge tijd te veel en lust op ’t aan te hooren,
Zoo luister. — Maar geduld! en waag my niet te storen. —
Maar ’t gapen…? Staat u vrij. — Het lachen? — Zoo wat half:
Een Dichter, vriend-lief, is een karel als een kalf.
Doch zit hy eenmaal op zijn praatstoel om te lezen,
Dan is patientie, plicht; en die hem stoort, mag vreezen!
Weet meer van spoed en kwaad dan tien geleerde dwazen
Vol eigenzin en wind; al voert hy in ’t begin
Den wil der Godheid als der dingen oorzaak in,[1]
’t Geen (ja) een dwaasheid is in dees verlichte dagen
Nu ’t paard de voerman ment en heer is van den wagen:
Want dit ’s een wijsheid van conventie, hem nog vreemd,
En die aan ’t goed verstand eens Dichters geeft noch neemt.
Doch hebt ge tijd te veel en lust op ’t aan te hooren,
Zoo luister. — Maar geduld! en waag my niet te storen. —
Maar ’t gapen…? Staat u vrij. — Het lachen? — Zoo wat half:
Een Dichter, vriend-lief, is een karel als een kalf.
Doch zit hy eenmaal op zijn praatstoel om te lezen,
Dan is patientie, plicht; en die hem stoort, mag vreezen!
’t Verhaal der langen krijgs, om Paris minnebrand
Op Azie aangestormd van ’t strijdbaar Griekenland,
Bevat het dol gebruisch van Koningen en Volken,
Steeds worstlende als ’t gegolf van de ongestuime kolken.
Autenor raadt, den krijg door billijk recht te ontgaan.,
Maar Paris — ? wil tot rust noch eigen best verstaan.
En Nestor mat zich af in de opgerezen twisten
Die in ’t Achivisch heir den Vorsten ’t bloed doen gisten.
’t Is rondom Trojes muur, van buiten als daar in,
Op Azie aangestormd van ’t strijdbaar Griekenland,
Bevat het dol gebruisch van Koningen en Volken,
Steeds worstlende als ’t gegolf van de ongestuime kolken.
Autenor raadt, den krijg door billijk recht te ontgaan.,
Maar Paris — ? wil tot rust noch eigen best verstaan.
En Nestor mat zich af in de opgerezen twisten
Die in ’t Achivisch heir den Vorsten ’t bloed doen gisten.
’t Is rondom Trojes muur, van buiten als daar in,
- ↑ — Λιος δ᾽ ἐτελεύετο βουλή.