Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 2 (1854).djvu/58

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 60 —

Wien ’t huns ondanks wordt ontwrongen,
’t Zij door voorgevoel of gezag;
Door beschaming afgedrongen
Met innig zelfbeklag?

Hy die dit een gift kan heeten,
Kent den naam slechts, niet de daad;
En teelt wroeging in ’t Geweten
Als het eens zich-zelf verstaat.

Wat dan zijn uw beste gaven,
Lieve Christen? — Eigenbaat. —
En — wat zijn wy? — Zondenslaven,
Waar geen goedheid by bestaat

Dat-alleen is waarlijk geven;
Dat ons Jezus geven doet;
Dit-alleen, de vreugd van ’t leven;
Dit, verheuging van ’t gemoed.

Dierbre Heiland! In zijn broedren
U te geven wat men geeft,
Is de wellust der gemoederen,
Waar Uw geest het hart doorzweeft.

U met tederheid te danken,
Dat Ge ons dit in ’t harte zendt,
Is genezing voor den kranken,
Die zijn diepen afval kent.

Af te geven op Uw wenken
Wat aan U behoort, niet ons;
En zich anders niet te denken
Dan als uitgeperste spons;

Blij de droppels uit te stroomen
Waar Uw hand haar mede drenkt;
Die zy, dankbaar ingenomen,
Even dankbaar wederschenkt!

Blij, dat haar Uw hand wil drukken,
En door haar Uw weldaân spreidt!
Dit is ’t echte hartverrukken,
Christnen weldadigheid!