Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/168

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

wikkelingen, uitmergelen door zoovele weeën, zoo onbarmhartig het neêrdompelen in moedeloosheid en radeloosheid, dat zij het tot wanhoop voert, tot razernij en hare ijselijkste gevolgen… en de lijder moet een geloof hebben als een Abraham of als een Christenmartelaar, zal hij niet vertwijfelen aan de voorzienige zorge des Hemels, Die kwaal is opgekomen met de beschaving, met de verfijning der weelde, met de verdubbeling der behoeften, en zij breidt zich met haar uit — zij bindt zich aan geen stand, zoomin zij zich door tijd laat binden; maar zij heeft toch ongelukkig zekere standen, waarin zij bij voorkeur haar zetel neemt; om slechts van één te spreken: die onzer dorpspredikanten; tot schande van een land, waarin Fransche operazangeressen betaald worden als ministers en waarin predikers van het Evangelie nauwelijks daglooners-inkomsten hebben; wie onder hen met een groot gezin zijn bedeeld, en niet te gelijk met talenten gezegend, om door deze de schaarschheid van dat inkomen te verhelpen, zijn de echte martelaars van het lijden, dat ik noemde. En toch is het aan hen, om iedere week hunne gemeente vertrouwen, blijmoedigheid, ruste, dankbaarheid in te spreken, — aan hen, dat geheel de leiding van het godsdienstig en zedelijk gevoel is aanvertrouwd — in een kring zoo uitgebreid en zoo belang rijk als die van de dorpen — mij dunkt, staatswijsheid alleen, zelfs waar barmhartigheid zweeg, zou nog meer belangstelling vragen voor hen, dan voor eene fraaie sopraanstem, hoe zeldzaam die ook zijn mag! maar het is niet de jammer van één hunner, dien ik nu wilde schetsen; in de steden vindt men de plaag evengoed — en ook dáár waar geene landgenooten of regeering schuld hebben. Daarbij, al bestond die schuld, niemand van de hier levenden behoeft haar zich aan te trekken waar er over 1628 zou geklaagd worden. Gij hebt het reeds begrepen; ik ga u inleiden bij dokter Gerrit. Iedere wetenschap, iedere kunst heeft hare worstelaars, die hare martelaars zijn, en hoewel wij dokter Tulp hebben gezien als een man van invloed en aanzien, sprekende als de gelijke en bijna als de meerdere van den Amsterdamschen Burgemeester, — dat toenmaals geene kleinigheid was, als men weet, — was zijne positie volstrekt niet de regel, waarnaar wij den toestand van al zijne collega’s