Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/44

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

eindelijk morgen niet verscheen… Zoo hij echter uit kracht van zijn recht zich terstond aan mij had opgedrongen — ik vreeze, ik zou gewaarwordingen van angst en afkeer tegen hem hebben opgevat; maar nu hij terugblijft, nu hij mij ten minste evenzeer schuwt als ik hem, en ik bijna zeker ben, dat hij niet dan uit dwang tot mij komt, nu begint mij dele vrijheid te wegen als verlatenheid, en ik wensch haast — ik geloof ten minste, dat…" de hertogin werd matter, en haar bevallig hoofdje, zwaar bevracht met sieraden, boog zich ter zijde, als neigde het zich tot eene sluimering.

»Mevrouw de hertogin heeft zich vermoeid met spreken; eene wijle rustens zal haar goed doen." En Brigitte schoof zachtkens een fluweelen kussen tusschen den fauteuil en het hoofd harer meesteres; werkelijk sluimerde deze eene wijle in.

»Arme, goede meesteres!" sprak de camériste, meêwarig opziende naar het zachte, bleeke, maar lieftallige gelaat; »hoe noem ik dien man, die zulk eene liefelijke bloem in eenzaamheid laat verkwijnen? Men geeft hem eene vrouw, zooals Parijs er geene tweede heeft in deze dagen, onschuldig, onbekend met de wereld en hare intrigues, goedaardig en gevoelig, gehecht aan hare plichten, zonder er eenige vreugde van te wachten,en hij vergeet haar — hij wil haar niet eens kennen; want ik voor mij ben zeker, dat hij ook ditmaal niet zal komen."

Een luid gerucht en geraas als van een rijtuig, dat in vollen galop het voorplein kwam oprijden, stoorde haar in hare alleenspraak… ook de hertogin werd wakker uit hare losse sluimering door dat gerucht. Zij vroeg, wat het was?

»Men hoort duidelijk de poort openen; ’t is zeker een der gasten voor morgen, die zoo laat in den nacht komt uit vrees van te laat aan ’t ontbijt te lijn," sprak Brigitte schertsende.

»Maar er dient dan toch voor zijne goede ontvangst gezorgd te worden, Brigitte! en ik kan toch niet zelve…"

» »Mevrouw de hertogin heeft niet noodig zich daaromtrent moeite te geven; zij wordt ondersteld te rusten."

»Gij hebt gelijk; maar verneem gij dan uit mijn naam, wie het zijn mag, die gekomen is… Zoo het de hertog ware!"

»Dat is niet te denken, en indien al — hij, minder dan een ander heeft recht op uwe voorkomendheid. ., Maar laat ons