Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/65

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Tonia! mijn lieve, hoe oud zijt gij toch wel?" En toen zij blozend antwoordde, dat zij achttien jaar was geworden, vroeg hij haar op denzelfden toon en met denzelfden ernst, of zij genegenheid zou hebben tot het huwelijk. Het lieve kind antwoordde hem zoo gul en zoo naïef als zij een vader zou geantwoord hebben, en misschien met meer vrijmoedigheid zelfs, omdat Jehan haar in het eind niet den eerbied inboezemde van een vader dat zij niets tegen het huwelijk zou hebben, zoo de jonkman haar beviel dien men haar voorstelde.

Jehan meende voor dat oogenblik genoeg te weten, en er was reeds zooveel bij hem omgegaan, dat hij van nu aan zich er op toelegde om te behagen; maar het leven, dat hij geleefd had tot op dien dag, was daartoe gansch geene goede voorbereiding geweest, vooral niet waar het een lief, leven, dig, maar onbeduidend kind gold, dat veeleer naar een gouden haarband uit den eersten juwelierswinkel zou gegrepen hebben, dan naar het beroemde zoutvat van Benvenuto Cellini, als het voor haar had gestaan; die door Jehans genialiteit eer tot lachen werd opgewekt dan tot bewondering, en die hem aan hare speelnooten beschreef: »als het goedaardigste schepsel dat er leven kon, maar dat men moest leiden en verzorgen als een kind, en die een rijk man had kunnen wezen, waar hij nu veelmalen gebrek had aan het noodigste, zoo hij een wakker arbeider ware geweest, als zijn broeder, en niet de gewoonte had genomen halve dagen op een stuk hout of ivoor te zitten kijken, onder peinzen en mijmeren, eer hij er ijverig met zijne werktuigen op los ging." Voor haar ook moest hij niet enkel een onhandig, maar zelfs een onbehagelijk minnaar zijn, want de doorgewaakte nachten hadden hem het gelaat vermagerd en verbleekt, het voorhoofd vóór den tijd gerimpeld, de oogen van hun glans beroofd, de haren vroegtijdig vergrijsd; en ontwend aan de zorgen voor zijn uiterlijk, in zijne strenge eenzaamheid, liet hij ze lang en ordeloos nedervallen over zijn voorhoofd, zooals de natuur goedvond ze te schikken, en had er nooit aan gedacht zich van een ander en beter kleed te voorzien, dan het losse, gemakkelijke kleed van sergie, dat hem vrijliet in zijne bewegingen en dat altijd werd aangeworpen, zonder een enkele blik in iets dat naar een spiegel geleek. Was het vreemd, dat