Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/73

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

«Och of ik toch den geestelijke, die straks bij u was, hadde kunnen spreken!"

«Waartoe zou u dat geholpen hebben?"

«Zijn zij het niet, die boetvaardige Broeders van het kruis, die de veroordeelden bezoeken, vertroosten en den laatsten bijstand verleenen?..."

«Ja, Tonia, zoo is het," sprak Jehan en verzonk in een diep gepeins. Welnu... Ik had dan van hem de gunst verkregen, mijn laatsten groet aan André over te brengen. Ik had hem door dezen de verzekering kunnen geven, dat wij samen sterven zullen; want morgen zal ik ook dáár zijn; ik zal zeggen tot die rechters en wreede groote heeren: Gij wilt een onschuldige dooden om eene onhandigheid. Doodt er dan twee, een jonkman en eene jonkvrouw, want hij is mijn bruidegom, mijn geliefde, en geen van ons zou leven zonder den ander."

Jehan had geluisterd met eene zonderlinge mengeling van aandacht en afgetrokkenheid. Zijne fijne, edele gelaatstrekken drukten smart uit en bewondering tevens, terwijl hij haar aanzag.

»Gij hebt dien man dan wel lief? vroeg hij met eene doffe stem.

Tonia antwoordde alleen door hare oogen vol tranen naar boven te slaan, en de handen over elkander te vouwen met eene uitdrukking van diepe smart, die onbeschrijfelijk is.

»Welnu dan. Tonia, ik heb nagedacht, en ik heb een middel gevonden om hem te redden."

»En gij wilt het aanwenden, meester Jehan?" vroeg het meisje met angstige onrust, tot hem opziende.

Hij antwoordde niet, en hij zag haar niet aan, want hij had zich van haar afgekeerd en hij zag naar zijn kruisbeeld op, als moest hij, uit het aanschouwen dier voorstelling van den marteldood des Heilands zijne kracht putten en zijne liefde verster, ken om te volvoeren wat hij had uitgedacht.

Tonia naderde hem, sloeg met hartstochtelijkheid hare armen om zijn hals en riep uit: O Jehan! Jehan! (voor het eerst noemde zij hem dus gemeenzaam) ziet gij, als gij dat volbrengt, als gij André weet te redden, wil ik u een groot leed besparen, wil ik u dit beloven, ik zal André mijne hand niet geven, en zelfs,