Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/101

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Daarna keerde Cosmo zich zeer bedaard om, en vroeg de Prinses:

»En nu, signora! hebt gij gedronken?"

»Mij dacht, signor! het was mij niet geraden!" hernam zij angstig en aarzelend.

»Nu, dank dan God!" hernam hij. »Ik wachtte ook niet anders van uw goed oordeel. Nu zijt ge veilig, en als ik achte, voor een langen tijd. In uw geval goot ik den beker uit in de haardstede, die vergiftigde malvezij kon ons beiden nog kwaad brouwen! Nu, geef hem mij te pande! Het venijn was krachtig; hij moet voorshands niet gebruikt worden."

De Prinses volgde zijne aanwijzing, maar zeide, nu meer met verwondering dan met onrust:

»Mijn leven lang zou ik peizen, eer ik de redenen van uw doen doorgrondde; zóóveel omhaals, zóó veel akelige uitwendigheden om niet met al, of het moest zijn om eene afgrijselijke jokkernij te plegen tegen eene zwakke vrouwe, oft haar tweemaal doodsvreeze te doen lijden!"

»Om geene reden anders, mevrouwe! dan dat ik een eerlijk man ben, uiterst nauwgezet in het volbrengen wat hem is opgedragen. Ofschoon Lombarden gansch niet in roep of reucke zijn van onkreukbare goede trouwe, ben ik doch van anderen aard, en wil mij dies betoonen; en sinds de heere Prinse van Chimay mij zestig Spaansche ducatons heeft geboden, om dezen nieuwen aanslag op uwe persoon te volbrengen, en daar ik ze heb aangenomen, diende ik ze toch wel te verdienen."

»Maar hoe kon ’t zijn, dat gij, wezende van de religie en een deugdgezind man, zulk een boos stuk op u naamt?"

»Ik weigerachtig zijnde, had hij ’t een ander opgedragen, en de ducaten kwamen mij wel te stade in een tijd, dat het geld zoo schaars is."

»Dank hebbe uwe goede intentie te mijwaart, doch op zulke