Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/108

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

als ’t hare belangen oft hare misdrijven geldt, onkreukbaar zijn in geheimhouding; doch van wat anders, gij hebt in mij den wensch opgewekt, die altijd leefde in mijne ziel, doch die onder het onmogelijke was versmoord. Ik heb u deelgenoot gemaakt van het ongeduld en de droefheid, waarmede ik den smaad en de verwerping draag, die over het beroep is uitgesproken, dat ik uit vele oorzaken samen heb moeten kiezen. Mijn wensch om het te verwisselen met den eervollen en rusteloozen krijgsmansstand, is des te vuriger, daar het strijden tegens den algemeenen vijand niet onder mijne belofte is begrepen, en ik juist in het gewoel van veldslagen, in de vermoeienissen en inspanning van krijgstochten, en zelfs in de combinatiën van een beleg, of een overval mijn werkzamen en ongerusten geest zulke voldoening zou kunnen geven, of voor \’t minst zulke onverpoosde bezigheid en zulke lijfelijke vermoeienissen, dat ik er mijne kwellingen en ellendigheid minder onder voelde; daarbij, Mylord Leycester te dienen zoude mijne vreugd zijn, sinds die heer mij op uwe voorspraak het leven schonk, al was alle suspicie tegen mij; en ik blijve hem dankbaar voor de intentie, als had de gift waarde voor mij; maar ik zegge u, signora! het kan niet zijn, nooit, tenzij Mylord Leycester zelf patent gave, en de Graaf is afwezend."

»Niet gansch geheel; voor zijne vrienden is hij nog hier, in den geest…"

»Het ware beter dat hij lijfelijk tegenwoordig ware tegen zijne vijanden; want naar hetgeen dezen nu drijven, betwijfel ik zeer, oft hem het keeren meer geraden zij, oft ooit gegund worde."

»Neen! wees daar gerust op, te vele stemmen roepen hem herwaart weder; doch hij wordt hier goed vertegenwoordigd en gansch niet slap gediend; en daar te boven onderhoudt hij goede correspondentie met de zijnen."