Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/111

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Zulke schuld dient betaald; van de andere is ’t ondoenlijk; doch wilt ge leenen op een langen termijn, bij voorbeeld, als mijne goederen in Braband…?"

»Si, si" hernam Cosmo met een glimlach; »Als die gelost worden, zal ’t u gemakkelijk zijn, terug te geven, en wie weet…"

»Nu!"

»Of ik dan niet reeds op andere wijs door u betaald ben! "

»Zeker! indien ik vóór dien tijd tot het beheer mijner eigene fortuin kome, of zooals Mylord Leycester mij beloofd heeft, de gunst der Koningin mij vergoeding geeft voor het verlies, dat ik geleden heb door mijne getrouwheid aan de religie."

»’t Is te bidden, dat de Majesteit van Engeland die belofte niet moge vergeten…"

»Zoo hope ik, en daartoe, om hare goedheid te verdienen en mij uiterlijk gansch van hare partij te toonen, doe ik veel wat ik anders laten zou; ontvang en caresseer ik personen uit de Utrechtsche burgerij en de Magistraat, en gunstgenooten des Graven, die ik anders niet als mijne vrienden zou houden, en moet ik veeltijds mijn innerlijk verdriet verbergen onder het blanketsel der uiterlijke blijhartigheid, en zelfs grooter omhaal van leven voeren, dan mij zonder dat in mijn weduw-gelijkenden staat vleien zou, en die mij bij wijlen grootelijks tegen is. Als ik u te kennen gaf, wacht ik ook heden te avond vele personaadjen van aanzien en invloed tot mijnent, doch de onlust van het benard gemoed en van een gepijnd en geest deed mij dus in versuftheid nederzinken dat ik op dezen stond nog niet aan mijn hoogtijdsgewaad heb gedacht, en waren de toebereidselen voor het feest niet gemaakt…, ik had het doen afzeggen. Nu kan dat nog te minder, daar ik juist de lieden wacht en hoop te ontvangen, die mij van dienst kunnen zijn in uwe zaak."

»Zoo wordt het mijn tijd om te gaan; die gasten mogen wel spoedig komen, en ik mocht daaronder van mijne bekenden aan-