Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/117

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vromigheid; want ook tegen ons heeft zij zediger manieren en zachter tale aangenomen, ’t is of ze op eens geen kind meer is, en van zestien op achttien overgesprongen, Waarheid is, hij geeft haar nooit een kwaad woord, ten minste niet, dat ik het versta, en toch regeert hij haar, om zoo te spreken, met de oogen; ik zeg regeeren, want het is: »master Fabian heeft het gezegd" hier, en »master Fabian wil dat", verder, en »master Fabian komt", en daar moet alles voor wijken, van wat werk ik ook spreek! Is het niet hard, en dat om zoo een poveren sinjeur, zoo’n gentleman zonder goed of zonder crediet. Ziet ge, in ’t eerst had ik medelijden met hem, en daar ik zag, dat het goed ging met Deliana, en dat het kostelijke geld althans niet zonder bate weggegooid zou worden, en hij er meestal zoo uitzag, oft hem de honger kwelde, dacht ik zoo, ik zal hem wat te goede doen, en geve hem eens eene hartsterking, of houde hem voor eene keer te maaltijd, maar dan hadt ge het wezen moeten zien, waarmee hij het afsloeg; dan was ’t of daar vlammen schoten uit die felle zwarte oogen, en ware ’t geen papistisch bijgeloof, ik zou denken aan den booze, die menschelijke gestaltenis had aangenomen om ons te verzoeken, Ge kost denken, dat zeg ik Deliana niet, het arme kind mocht een overval krijgen van schrik, en ook niet aan Cornelisz., want als hij het ten kwade nam, en hem wegzond, kregen we licht een ander, zoo een van die fraaie jonkers, als ik beducht voor was, en dat ware nog erger gedoold, Beter dan dat de kleine eene wijle zuchte onder dien vreemden dwang; haar hartje blijft er toch vrij onder; en daarbij, Cornelisz, is zóó gesteld op dien meester, beeldt zich in, dat er nooit bekwamer mag gevonden worden, en is zóó ganschelijk van hem bekoord, dat ik wel zorge heb, hij zou aan mijne klachten toch geen gehoor geven, dus hoog hij ingenomen is met dien uitheemschen gast, en dat moet ik zeggen, de éénige, tegen wien master Fabian zich verwaardigt, een woord meer te spreken dan