Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/118

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

volstrekt noodig is, de éénige, dien hij zelfs met eenige vriendelijkheid bejegent, is mijn man; ik zeg niet, dat hij daaraan kwaad doet, dat niet; ik begrijp, hij zal denken, dat van diens goede gunst en recommandatie veel voor hem afhangt, en daar een mensch gerechtigd is voor zijn brood te zorgen, geef ik er hem geen ongelijk in, alleen… ik wilde, dat hij dan ook zoo fier, en zoo barsch niet was tegen ons beiden, die in ’t eind hem wel willen en nog wel iets voor hem konden doen, daar meester Cornelisz. niet op denkt. Voor ’t overige vordert het meiske goed, naar ’t zeggen van hen, die er af oordeelen kunnen, en nog een kleine tijd veellicht, dan zijn we van die ongelegenheid af,"

Tot dusver het oordeel en de opmerkingen van vrouwe Cornelisz. Zij hebben ons tegelijk ingelicht over de oogenschijnlijke verhouding van Fabian tot zijne leerlinge en de verdere leden van het huis de Engel; maar zonderling is het, dat, waar sommige menschen zoo helder zien op de uitkomsten, zij kortzichtig zijn voor de oorzaken, en dat zij de verschijnselen zoo goed opmerken, terwijl zij zich toch zoo grof vergissen in de kwaal. Mogelijk zijn wij het ook, die ons vergissen, maar één ding toch is zeker: tot zelfs het oordeel van vrouwe Cornelisz, over Fabian’s uiterlijk was niet juist, maar zij zag met de oogen eener vrouw van rijpe jaren, die jeugd, vroolijkheid, een frisch blozend gelaat, opene trekken en een helder lachend oog, als de eerste voorwaarden van aantrekkelijkheid moest houden; maar of hij niet juist een voorkomen had, geschikt om indruk te maken op een meisje van zestien jaren, vooral zoo zij eene kleine overhelling had tot het romaneske, dat laten wij u zelven te beoordeelen over, als wij hem u voorstellen met wat zachter kleuren en in wat minder losse omtrekken, als vrouwe Cornelisz. Het is zoo, hij was oud, of liever oudsch, maar het scheen meer een gevolg van lijden dan van de jaren; het is zoo, eene scherpe groeve doorploegde hem het voorhoofd, maar het was edel en schrander; het is zoo, zijne trekken