Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/120

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Zij zaten tegenover elkander aan eene smalle eikenhouten tafel, die zoo dicht mogelijk onder het vallicht was geschoven, om wat meer daglicht te veroveren op de duisterheid van het vertrek. Deliana zit op eene dier lage stoelen zonder leuning, met leder overdekt, die toen veel gebruikt werden, Fabian heeft een stoel met leuning, doch met houten zitting zooals de eenvoudigheid der zeden in den burgerstand ze nog lang heeft behouden, Deliana volbracht overluid, met eene zekere vaardigheid, eene kleine vertaling, waarbij zij van tijd tot tijd met een half schuchteren, half schalken blik naar hem opzag; maar die blik. werd hoe langer hoe droeviger, en hare stem zelfs werd mat en lusteloos: hij luisterde niet. Het hoofd rustend in de linkerhand, zat hij stil en somber, in de houding van iemand, die aandachtig toehoort; maar de volstrekte onbeweeglijkheid van zijne trekken, zijne oogen, die op één punt gericht bleven zonder te zien, bewezen haar, dat hij in zijne eigene gedachten verdiept was, dat hij niets had verstaan.

Eerst toen zij geëindigd had, schrikte hij op; de plotselinge stilte bracht hem tot zich zelven. Hij zag naar Deliana op met bevreemding, als merkte hij voor ’t eerst, dat zij daar was; hij streek zich met de hand over \’t voorhoofd, liet die nedervallen met iets als afmatting of verveling, en vroeg toen met eene zekere haast en na een diepen zucht:

»En die vertaling, miss?"

»Was zij goed, Sir?" vroeg het meisje toch met een licht ondeugend glimlachje.

»Goed, zeer goed!" hernam Fabian, die sterk kleurde.

»Hoe, Sir! geene enkele fout? Ik had niet kunnen denken… Ik was ietwat verlegen met die drie laatste regels, ze waren mij zoo duister… Gij waart wat… afgetrokken, Sir! Hebt gij mij goed verstaan?"

»Wordt er dan van mij geëischt, dat ik al de krachten van