Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/124

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

meester, in een gewoon geval, kon gevergd worden, en ondanks een paar aanmerkingen, die hij maken moest, ging alles goed. Op eens echter sprak zij een zóó volmaakt geronden en forsch gebouwden volzin uit, die zóó geheel Engelsch was en Zóó volstrekt alle denkbeeld aan den moeielijken arbeid der overbrenging vergeten deed, dat hij verwonderd vroeg:

»Hoe hebt ge dat dus gevonden? Is die phrase van u, miss? Zonder iemands hulpe van u?"

»Ach!" riep ze, »et is, dat ik dit uit het hoofd kende."

»Uit welk boek dan?" vroeg bij, nog meer verwonderd.

»Een boek!" herhaalde zij ook, met eenige bevreemding over zijne vraag. »Wel, Sir! \’t is eene schriftuurplaats."

»Wat is dat, eene schriftuurplaats?" vroeg hij ongeduldig.

»Zeker druk ik mij niet goed uit in het Engelsch," hernam zij, »of… gij wilt schertsen. Een heer van uwe kunde zou niet weten, wat eene plaats is uit de Heilige Schrift, uit den Bijbel!"

»Ah zoo! ja, ik herinner mij; ik begrijp nu wat gij meent!" hernam hij, een weinig kleurende. »Hebt gij dat boek… dien Bijbel in mijne taal? Laat mij dien zien!"

Zij sprong op, om dien te halen uit hare eigene kleine kamer, maar weerhield met moeite een uitroep van verdriet en verwondering, over de wijze, waarop hij van Gods Woord sprak, alsof het een boek was als een ander. Zij bracht een kleinen kwarto Bijbel, stevig in zwart segrijn gebonden. Hij nam hem en bJeef er een ganschen tijd in zitten bladeren, met eene nieuwsgierigheid en eene aandacht, alsof hij hem voor ’t eerst in handen kreeg.

Deliana bleef naast hem staan, terwijl hij was gaan zitten; zij sloeg hem gade met eene smartelijke verwondering, zooveel zij kon zich schild stellende tegen de blikken van vrouw Cornelisz., die van de eerste minachting, waarmee hij zich