Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/125

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

had geuit, iets scheen te hebben opgemerkt, en nu met arendsoogen toezag bij eene handelwijze, die zelfs voor haar duidelijk bewijs kon strekken van eene onkunde, die zij niet anders verklaren kon dan uit volslagen gebrek aan godsdienstzin.

»En verstaat gij dit alles?" vroeg Fabian, altijd den Bijbel doorbladerende.

»Ja, Sir! met den Neerduitschen Bijbel er nevens; en te eer, daar ik veel daaraf van buiten ken!"

»En laat men u vrijheid, dat gansche boek te lezen? u, een jong meisje!" vroeg hij weer half bevreemd, half ironiek.

»Maar, Sir! de Bijbel! Gods Woord!… heeft daaraf bij u te lande dan niet ieder het vrije gebruik?"

»De Puriteinen, ja; dat is wel mogelijk!" hernam Fabian, met iets minachtends in den toon.

»Ik dacht, alle Protestanten!" hernam het meisje zacht, en nog zachter, bijna fluisterend, voegde zij er bij: »Gij zijt doch ook Protestantsch?"

»Ik ben taalmeester in ’t Engelsch, miss! en ik wist niet, dat dit beroep mij blootstelde aan geloofsonderzoek van de zijde mijner leerlingen!" hernam hij luid, op snijdenden toon, en met een gloeienden blik vol toorn en hoogheid op haar gericht, terwijl hij tegelijk den Bijbel liet dicht vallen, en met een zekeren onwil ter zijde schoof.

Deliana was doodsbleek geworden; zij kon niets antwoorden, maar zij vreesde begrepen te hebben: hij moest Katholiek zijn; voor haar zelve reeds was zij van de ontdekking getroffen, maar als hare moeder de opmerking maakte, was Fabian’s positie in haar huis verloren. Vrouw Cornelisz. had de woorden niet verstaan, maar de toon er van had haar geërgerd, en de minachtende beweging was haar niet ontgaan.

Zij was nu zelfs op het punt om haar lankmoedig stilzwijgen af te breken en haar recht van moederlijke tusschenkomst te