Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/126

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

laten gelden; maar de stem van Cornelisz. liet zich hooren, en riep haar bij haar naam tot zich. Zij moest aan die oproeping gehoor geven, maar zij ging niet, zonder Fabian een blik van tegenzin en wantrouwen te hebben toegeworpen.

Fabian en Deliana bleven alleen. Het besef van ’t gewicht der ontdekking gaf Deliana een overspannen moed.

»Sir!" sprak zij, »al zoudt gij mij verpletteren onder ’t wicht van uw toorn, dit moet ik zeggen. Geene onbescheidenheid brengt er mij toe, maar de zuiverste bedoeling voor u; daarvan zij de Hemel mijn getuige. Zoo ge tot die van Rome hoort, laat dat voor mijne ouders niet blijken, zoo ’t u eenigszins verscheelt hier in huis en elders in Utrecht wel gekomen te zijn. Ik bidde u, Sir! misken de intentie van dit spreken niet." En werkelijk vouwde zij de handen als eene smeekende.

Hij had intusschen over zijne luim gezegevierd.

»Men haat hier dus die tot de Katholieke religie hooren?" vroeg hij, zonder een woord tot geruststelling voor haar .

»Men wantrouwt ze, hier te lande!" hervatte zij moedig.

Haar moed scheen hem meer te behagen dan haar schroom; want hij vroeg met goedheid:

»En gij, my sweet child! Mistrouwt gij ze ook?"

»De leeraar, die mij in de religie onderricht, heeft mij geleerd, dat ik in alle Christenen mijne broeders moet zien, en dat Christi rijk beteren voortgang zoude hebben, zoo daar minder religiegeschillen heerschten."

»Hij is zeer verstandig, uw leeraar," hernam Fabian, ondanks zich zelven wellicht met iets spottends en laatdunkends; maar plotseling wisselde hij van toon en houding, en vroeg haar: »Ik had naar uw gevoelen gevraagd…, niet naar wat anderen leeren."

»O! al hadden zij het tegendeel geleerd, haat en mistrouwen jegens goede en edele luiden zou mij niet mogelijk zijn!" her-