Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/127

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

nam zij, even naar hem opziende met een blik vol schuchterheid en teerheid.

Intusschen had hij nagedacht.

»Als ge dit zegt uit goeden wil, voor mij is \’t onnoodig," hernam hij; ,want ik ben niet Katholiek, ik ben… alleen… een zeer onkundig Christen; in Engeland had ik geen tijd voor zulke studiën, en hier in Holland mis ik er zelfs de bronnen voor ." Hij wees lachend op den Bijbel.

Zij nam dien haastig op.

»O, Sir! kon het zijn, dat gij eenige begeerte mocht hebben naar dit gewijde boek, neem, neem het dan van mij, dan zal ik God danken, dat ik u den troost van Zijn Woord heb mogen toebrengen."

Het schitteren harer oogen, de blos op hare wangen, alles verried, dat die gift voor haar iets meer beduidde dan een eenvoudig beleefdheids-betoon, en hetzij haar toon van innerlijke goedhartigheid hem trof, hetzij .hij werkelijk eenig belang stelde in het bezit van een Engelschen Bijbel, hij antwoordde:

»Zoo neme ik dien dan van u, miss! ware het slechts als keepsake van mijne eerste leerlinge." Iets dubbelzinnigs speelde weer op zijn gelaat, toen hij dat laatste zeide, en er losjes bijvoegde: »Ik onderstel, dat ik u niet beroof, en uw vader er meerdere heeft in zijn winkel."

»Mijn vader heeft ze niet in zijn winkel, Sir! Deze werd mij gegeven door mijn leeraar, meester Gideon Florensz., toen hij vernam, dat ik de Engelsche tale zou leeren…" En zij sloeg hare oogen neer, terwijl zij dit zeide.

»’t Is dus een offer?" sprak hij.

»En dat doet zoo goed… een klein offer te kunnen brengen aan… wien men hoogacht." Hij had haar lang scherp gadegeslagen, terwijl zij sprak, en antwoordde nu met eene mengeling van diepe somberheid en gevoel: