Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/128

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Neen, miss! dat is voor u geen klein offer, en gij schijnt mij van dezulken te zijn, die wel groote offers zouden weten te brengen aan wie zij hoogschatten."

Zij antwoordde niet, maar de gloed van blijdschap op haar gelaat bewees, hoe zij dankbaar was, dat hij haar begrepen had. Toen naderde haar Fabian; hij nam hare hand.

»En dan beklage ik u," sprak hij, met die doffe stem, die bij hem van innerlijke ontroering getuigde; »dan beklage ik u werkelijk; want gij zijt eene vrouw, en gij zijt schoon; en eene vrouw, die kan liefhebben, wordt het slachtoffer van ha:lr hart, en eene lichte prooi van de vermetele zelfzucht der mannen!" En op haar ziende met teerheid en mededoogen, ging hij voort: »Ik beklage u, kind! want welhaast gaat zich uw hart met vreugde openen voor zachte gewaarwordingen, om er bittere teleurstellingen te ontvangen, misschien erger dan dat, misschien rouwe en wroeging. Ik wenschte…"

Maar de echtgenooten Cornelisz. traden te zamen binnen en Fabian had alléén maar den tijd, schielijk de hand vrij te laten, die deze vrijheid nog niet had geëischt, en schichtig een boek te openen, terwijl tegelijk zijne trekken hunne gewone sombere plooi hernamen¬

Wat zeer tegen haar wil vrouw Cornelisz. dus lang van hare duena’s taak had verwijderd, op een kritiek oogenblik, was juist eene redetwist over Fabian zelf, ontstaan tusschen haar en haar echtgenoot. De laatste had, eenige minuten te voren, een aanzienlijk Engelsch heer in zijn winkel gehad, die hem inlichtingen kwam vragen over den Engelschen taalmeester zijner dochter, daar hij dien zelf wenschte aan te bevelen bij eene Utrechtsche dame, in welke hij belang stelde. Cornelisz., wel tevreden met de vorderingen van Deliana en, als wij weten, ingenomen met Fabian, had geantwoord, zooals meest in diens voordeel konde zijn, en hij was met den edelman overééngekomen,