Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/130

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Cornelisz. binnentrad, bewees, dat zijn aanval geen vijandelijke zou zijn, maar in den vorm eener vreedzame toespraak zou gekleed worden, die trouwens ook geheel in het karakter was van den heer des huizes.

»Master Fabian! zoo ik u store, moet gij ’t mij niet ten kwade duiden," begon hij; »want ik ben dus vervuld van eene goede tijding, die ik u te brengen heb, dat ik het einde der les niet afwachten kan…"

»De les is geëindigd!" sprak Fabian, met een blik op Deliana, die haar zeide hem niet tegen te spreken; »en ik ben gansch tot uw dienst, mijn waarde heer!" En onder ’t spreken sloeg hij een blik vol begeerigheid op een pakket papieren, dat meester Cornelisz. in de hand hield. »Hebt gij mijn dienst noodig ter vertolking van eenig stuk:"

» Wel, Sir! gij brengt mij daar op iets, waarop ik nog niet had gedacht; doch dit later. Ik geloove u een dienst gedaan te hebben. Een Engelsch heer van groot aanzien wil u zien en spreken."

»Mij!" riep Fabian, licht verbleekend. »Wie is hij? Is ’t iemand, die mij kent…

»Van hooren zeggen, dat kan wezen, master! maar persoonlijk, dat is niet denkelijk; luiden van hoogen staat geven meestal niet zooveel aandacht op uws en mijns gelijken; maar hij wil u leeren kennen, en dat is reeds iets; hij wil met u onderhandelen over lessen, die gij zoudt kunnen geven…"

»Dank voor de intentie, ik heb al lessen te over!" sprak Fabian stug.

»Dat antwoord zou ik den Generaal Norrits in uwe plaats niet geven willen," hernam Cornelisz.

»Is het de Generaal Norrits? dat is wat anders," en Fabian’s gelaat verhelderde zich.

»Geen geringer dan die, en dat verblijdt u, niet waar, mijn