Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/131

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vriend! want gij weet, dat hij een van hen is, die u kan voorthelpen, zoo hij ’t wil, ten minste in ’t afwezen van Mylord Leycester; want men zegt, dat die twee…, — maar ’t blijft onder ons en in geen geval wil ik er de zegsman van zijn; — dat die twee…"

»Elkander in den weg zijn, o! dat is mij bekend!" hernam Fabian losjes weg.

Cornelisz. zag op hem, met groote oogen van verwondering, dat deze ondergeschikte persoon bekend was met eene verhouding tusschen die groote heeren, waaromtrent hunne vertrouwdste dienaren nog slechts gissingen waagden.

»In Engeland hadt ge wellicht relatiën met de vrienden van den Generaal, dat gij dit weet, Sir?" vroeg hij.

»Dat juist niet," hernam Fabian, met zijn eigen geheimzinnigen glimlach; »maar ik zeg slechts wat bij ons iederéén weet, en ik heb hoop, dat ik het met Sir John wel zal vinden."

»Zoo meende ik het ook, en daarom onderliet ik niet, goede recommandatie van u te geven."

»Veel dank! veel dank! my good master Cornelisz.! "

»Alleen er is eene zwarigheid opgekomen…" en Cornelisz. aarzelde.

»Laat hooren de zwarigheid."

»Mijne vrouw zegt — zij gelooft — dat gij op ’t stuk van religie niet gansch zuiver zijt, of voor ’t minst wat loszinnig."

Deliana sidderde. Zij hield voor zeker, dat Fabian een antwoord zou geven, dat de bitsheid harer moeder mocht opwekken en een tooneel uitlokken, dat bitterheid en scheiding kon teweegbrengen, en zonder dat ze nog recht wist uit te maken.waarom scheen die laatste haar als een doodvonnis voor haar zelve en als een onheil voor Fabian. Maar deze verijdelde hare vrees, want hij zeide heel kalm:

»Hoe toch kan de religie te pas komen bij een gentleman al Sir John."