Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/133

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

met een smeekenden blik op Cornelisz. die haar begreep, en die verheugd was, haar te kunnen aangrijpen.

»Met oorlof, master Fabian!" sprak hij, »mijne vrouw is wat haastig en gij zijt ook wel wat heel ras van opvatting; niemand houdt u hier voor een Papist, om een gemis, dat u zeker te eer leed was, naarmate er hier te lande meer moeielijk in kon worden voorzien."

»Indien gij ook ieder Papist zoudt noemen, die geen Bijbel had, zou het al heel slecht staan met de Protestantsche religie, achte ik," hernam de Engelschman lachend.

»Voorzeker! en om dit verschil zouden wij ons niet gaarne van uwe diensten verstoken zien; mijne dochter niet van uw onderricht, ik niet van de hoop, dat gij mij te recht zult helpen met dit geprente Engelsch, dat mij is toegezonden door mijne heeren de Staten van Utrecht."

Fabian’s oogen glansden van genoegen; een blos van blijdschap overtoog zijn gelaat; men had hem Turk of Heiden kunnen noemen in dit oogenblik; hij zou vergeten hebben, zich beleedigd te toonen. Hij meende den eersten draad te grijpen van een groot net, dat hij dacht uit te spreiden; maar hij voelde, dat hij zijne innerlijke voldoening niet te veel moest bloot geven, om haar te vaster te verzekeren. Ook greep hij met eene achtelooze hand naar de papieren, terwijl hij glimlachend zeide:

»Volgaarne den vrede en algemeene amnestie van mijne zijde. Vrouwe Cornelisz. oordeelde naar schijn, en ik heb mannen gekend, die geene wijzere uitspraken deden; daarenboven had de goedheid uwer dochter reeds vooruit alles vergoed, om niet te zeggen, dat ik in mijn toestand het recht niet heb, mij spoedig beleedigd te achten; iets, dat ik, eilacen! maar al te dikwerf vergeet. Uwe papieren dus, my good master Cornelisz.! en mijne vaardigheid, om te doen wat gij begeert, moge u bewijs strekken van mijn goeden wil, om u nuttig te zijn."