Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/134

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Ik heb dien geen oogenblik betwijfeld," hernam Cornelisz., »en indien uwe krachten dien evenaren…"

»Mijne krachten?" herhaalde Fabian, met zichtbare verwondering. »Gij zulk mij toch wel niet verdenken van onkunde in mijne taal?"

»Zóó dwaas een man ben ik niet; doch het komt er niet enkel op aan, mij in te lichten van hetgeen daar zoo omtrent staat, maar bovenal dat de juiste bedoeling van het Engelsche stuk wordt geval, en in ’t Duitsch teruggegeven op zulke wijze, dat al de zeven Geuniërde Provinciën er zich aan stichten mogen."

»Bij mijn omdolen door deze landen heb ik het eigenaardige van uwe taal al vrij goed leeren vatten…"

»Gij spreekt die als een van ons, alleen het geldt hier een staatsstuk, de tale der diplomatie, en die heeft zoo iets eigens…"

»Dat ik kenne," hernam Fabian snel en met zichtbaar ongeduld.

»Zoo denkt ge die taak niet te zwaar te vinden?"

»Sinds een uur verlang ik er mij aan te zetten!" riep Fabian in de hoogste gespannenheid.

»Veellicht opent het vervullen er van u hier betere uitzichten," hervatte Cornelisz.

»Zoo, geef dan!"

»Ja, ja! ik zie het, ik heb uwe passie uitgevonden; gij zijt eerzuchtig!" sprak Cornelisz. met trouwhartigen glimlach, terwijl hij hem het geheele pakket overreikte.

Fabian ging zitten aan de kleine tafel, waar Deliana nog altijd hare plaats had gehouden, terwijl zij met ingespannen deelneming bij het voorvallende had toegeluisterd. Wat er al in dien korten tijd in hare ziel was omgegaan, zullen wij nu niet schetsen, maar alléén zeggen, dat zij den wenk van haar vader niet scheen te verstaan, die haar beval, zich ter zijde te begeven bij hare moeder , die, half tevreden, half misnoegd, zich weer bij haar spinnewiel had neergezet.