Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/139

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zamen van gevat heb en wel onthouden zal! Doch dit geprente kan ik naar mijne woning met mij nemen, om het rustig te overdenken en af te werken."

»Gerust; er zijn mij exemplaren te over toegezonden, ten dienste der heeren Engelschen."

»Heel goed; geef er mij eenigen voor sommigen mijner goede kennissen onder hen."

Terwijl Cornelisz. ze ging zoeken, bracht Deliana eene kruik verfrisschenden wijn, waarvan zij Fabian een beker vulde. De blik, waarmede zij hem dien overgaf, sprak zóó duidelijk, hoewel zeker ondanks haar zelve, van hetgene in hare ziel omging, dat Fabian bij zich zelven zeide:

»Dat kind verstaat mij; ik moet meer van haar weten; ik zou haar kunnen gebruiken, als zij is wat ik meen." En om te beginnen, sprak hij haar toe met zijn liefelijksten glimlach: »Gij hebt mij een dienst bewezen, miss! die u aanspraak geeft op mijne grootste dankbaarheid; maar gij moet beter deel hebben van mijn vertrouwen, eer gij er aan gelooven kunt. Is er mogelijkheid voor mij, een onderhoud met u te hebben, zonder de bespiedende blikken van die anderen?"

Zij antwoordde niet, omdat zij te zeer ontroerd was tot spreken, maar die ontroering zelve bewees, dat zij zijne bede niet onverhoord zoude laten.

»Ik blijf er bij, daar gaat wat vreemds om met dien Engelschman; ’t Is geen man als een ander!" dacht vrouw Cornelisz van hare zijde, terwijl zij hem gadesloeg. »Zoo ik aan kwade geesten in menschelijke gedaante mocht gelooven, zou ik dezen man voor één van hen houden. Ik zal van nu aan nog nauwer toezien op mijn kind."

Jan Cornelisz. kwam terug en vond Fabian reeds aan den arbeid.

»Ik heb toch eene goede aanwinst gedaan met dien Engelschen taalmeester ," dacht hij bij zich zelven, »zoo’n abel persoon en zoo vlijtig bovendien!"