Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/188

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»In Utrecht zou men ook ontevredenen kunnen vinden," sprak mevrouwe van Drunen.

»In alle Zeven Provinciën. Ik ben er zeker van," riep de barones van Hemert.

»Welnu dan," glimlachte Fabian; »indien ieder van deze dames slechts het hare deed om een geest, als dezen, in iedere der Zeven Provinciën, die zij bewoont, of waar zij hare betrekkingen heeft, te ontsteken, dan zal het niet lange duren, de Staten en de gunstelingen des Graven helpende — de misbruiken, die er bestaan, de fouten, die er dagelijks worden begaan, mede het hunne doende — of het zal hier in Holland alles vuur en vlam zijn tegen…"

»Tegen wie, mijnheer? Want ik versta, niet, dat er in mijn huis complotten worden gesmeed tegen de Koningin van Engeland!" sprak mevrouwe van Wittenburg.

»Tegen haar onwaardigen dienaar, den Graaf van Leycester!" viel Fabian snel in.

»O! dat is wat anders…"

»En opdat hij hier zóó haastig terugkeere, dat hij ’t proces en ’t vonnissen van Maria van Schotland er bij vergeet; arme Koningin, als zij is!" sprak kapitein Hemon.

»De Graaf terugkeeren? Neen, dat ware niet wenschelijk!" hervatte mevrouwe van Wittenburg, wat verbleekend.

»O ja! maar op zulke wijze, dat hij hier kwam tot zijne volmaakte ruïne," hernam Fabian.

»En zonder dat men er den onderstand van de Koningin bij verloor?" vroeg de vrouw des huizes.

»Zonder dat Elisabeth recht had, over Holland te klagen althans," antwoordde Fabian.

»En weet gij daar raad voor?" vroeg mevrouw van Hemert luid en snel.

De anderen vroegen het met de blikken.