Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/345

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Waarmede heb ik dus uw misvertrouwen verdiend, melieve! dat gij mij mijdt… en vliedt… en vreest…?" sprak hij, liever zich beschuldigde stellende, dan haar als gedaagde op te roepen.

»Dat gij iets misdaan zoudt hebben tegen mij, goede heer? hoe komt dat in u op? Gij zijt edel en vroom en goed;… en toch…"

»Toch kent gij mij niet het recht toe, u eene vrage te doen, waarvan het beantwoorden u moeite kost… Mocht het wezen, dat ik het niet hebben zou, door mijn ambt, schoon mij dacht, dat dit eenige aanspraak gaf op vertrouwen; maar, al oordeelen sommigen anders, gij weet, ik ben u ietwat meer dan een leeraar: ik ben uw vriend. Zoo haast gij tot mijn onderwijs kwaamt, heb ik in u eigenschappen en vatbaarheid onderkend, die leiding en ontwikkeling vroegen, meer dan men ze geeft aan jonge dochters in uw stand. Ik trachtte iets meer te doen voor uwe vorming dan simpellijk de ambtsplicht mij gebood; gij hebt mijne intentiën niet misverstaan; gij hebt er aan beantwoord; gij waart er dankbaar voor; gij hebt mij geloond met vriendschappelijk vertrouwen. Wat is oorzaak, dat gij mij dit nu onthoudt?"

»Dat is het niet, mijn waarde heer! overzeker niet dit; ik stelle dus hoogen prijs op uwe vriendschap, dat…"

»Dat gij den vriend ontvlucht, zoo haast gij kunt, en hem geen enkelen dieperen blik gunt in uw gemoed, schoon zijn oog daarin met smarte onrust heeft opgemerkt," sprak hij, met zacht verwijt.

»Neen; maar ik vreeze in uw goed gevoelen en genegenheid schade te lijden, als gij weten zult wat… de oorzaak is, dat…"

»Gij niet meer gebruik maakt van dien Engelschen Bijbel, die voormaals waarde placht te hebben voor u…"

»!O en dat heeft die nog; wees daar zeker af!" riep zij.

»Dus heeft men u ontraden, daarvan gebruik te maken…? uw Engelsche meester wellicht…?" en hij zag haar diep in de heldere oogen. Zij sloeg ze neer — zij kleurde sterk.