Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/352

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zij die overtuiging eerst tot meerder zekerheid wilde gebracht zien, zij hield die bijgedachte voor Gideon terug. — Maar wij hebben gelegenheid dieper dan hij in haar vertrouwen in te dringen, en zelfs die haar te volgen, waar zij de »prenterij" binnentreedt. Zij vond er Fabian reeds alleen; meester Jan Comelisz. had zich spoedig over hunne zaken met hem besproken en was toen uitgegaan; maar hij had Wemer een wenk gegeven om den vreemdeling niet alléén te laten, minder uit oorzaak van wantrouwen, dan wel omdat hij als »gezworen drukker" niet verantwoord was, zoo hij een vreemde in de werkplaats meester liet. Fabian merkte dit op met eene spijt, die men licht verklaren kan, als men zich herinnert, dat hij de lastige en vernederende verhouding tot meester Comelisz. en zijn huis zich voornamelijk had laten welgevallen met het doel, om meester te zijn van eene plaats, die hem de middelen verzekerde, om zijne geheime plannen en bedoelingen te bereiken.

Op dien bijtenden en ironieken toon, die de arme Deliana altijd zulk eene smertelijke siddering aanjoeg, sprak hij dan ook die spijt uit, toen hij kaar komen zag:

»’t Is vreemd en lastig, miss! dat men nooit hier alléén kan zijn; ik meende, gij hadt er ditmaal op gedacht, dat ik noodig had u te spreken."

»Maar,… Sir!… mij dunkt, wij zijn zoo goed als alleen; de knechts en de werklieden van de prenterij zijn veel te ijverig aan hun arbeid, om naar een gesprek in vreemde tale te luisteren, en… Werner, de arme Werner verstaat geene tale ter wereld, dan zijne eigene, te weten die der teekenen; want de arme jonkman is doofstom."

»Indeed, miss!" hernam hij; »gij zijt bewonderenswaardig in vernuft en scherpzinnigheid; die man, die enkel de tale der teekenen verstaat, zal dan, naar uw oordeel, niets verstaan van ons gesprek, zonderling niet van dat, hetwelk ik voorgenomen had