Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/93

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

om mij daarop drieduizend goudguldens voor te schieten."

Cosmo nam met eene zekere overlegde langzaamheid het écrin van de marmeren tafel, bekeek de sieraden één voor één met het scherpe oog van eenen kenner, en met de nauwlettendheid van een toekomend bezitter, en zette het toen voorzichtig weder op zijne plaats, terwijl hij zeide:

»Drieduizend goudguldens is voorwaar in deze benauwde tijden geene geringe som, mevrouwe! maar, alschoon een tafelhouder, ben ik een eerlijk man en geen woekeraar, en dus moet ik u zeggen, redelijke interesten berekenend, zijn die sieraden goede panden voor die som; maar mij dunkt, dat moet u pijne doen, in uw jongen leeftijd en in uw staat u daarvan voor langen tijd te berooven…"

»Och! wat zegt mij jonkheid en staat, dat ik mij sieren zoude? Is de vreugd en de lust van mijn leven niet weg, en waartoe die vorstelijke haarband met robijnen om mijne slapen, als de kroon mij van ’t hoofd is weggenomen, in mijn gemaal? en u, Cosmo! u althans behoef ik niet te verhalen wat mij in dezen trof."

Cosmo zag haar oplettend aan; iets als een glimlach plaatste zich om zijn mond.

»Si, signora! ik weet daar zoo ietwat af, maar in ’t eind ge zijt jonk en schoon; eene vrouw, die deze qualiteiten heeft, en nog hooge geboorte daar te boven, verzet zulks in vermakelijk gezelschap… "

»Al mijne vrienden raden tot zulke verstrooiing en de rang, dien ik houde, dwingt er mij toe hun wil te volgen, en zelfs doe ik het, doch…"

»Nu dan, om met den luister die u voegt onder de luiden van uw rang te verschijnen, behoeft gij immers uwe juweelen en sieraden!"

»Och! bij een weduwlijk droefkleed voegen ze niet."

»Is mijnheer de Hertog van Aerschot ter ziele? dat zou meer zijn dan ik wist."