Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/96

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

metterhaast zaken te doen voor luiden van mijne soort: De Prins, uw gemaal, vond zich daar ook; ik heb zelf handel met hem gehad, en ik weet voor zeker, dat hij zoo sterk als ooit den wensch naar wrake voedt, en dat hij gezworen heeft die voldoening te geven door dolk of gift naar uwe keuze, eer we een dag verder zijn."

»Och!" sprak de Prinses, in de diepste moedeloosheid zich achterover werpende in hare zijden kussens, »dat hij zijn wil doe! Dit vreugdeloos leven heeft doch zoo groote waardij niet voor mij, en ik ben het moede, dat onder zulke zorge en onrust te hoeden, tegen achterlist en geweld. Moge Ferdinand dan ten leste zich die genoegdoening nemen voor wat hij mijn ongelijk noemt!"

Maar die kalme opvatting van de dreigende aankondiging lag blijkbaar niet in Cosmo’s plan, want hij herhaalde alleen op zijn vorigen schrikwekkenden toon:

»Wat dan kiest gij, mevrouwe! gift of dolk?"

»Deze jokkernij van u is zoo ongepast als somber, messer Cosmo!" hernam de Prinses.

»Het is gansch geene jokkernij, signora Principessa! Ik heb mijne wichtige redenen om die vrage te doen, en groot recht om het antwoord te weten. Ik heb voor manier, om in zulke zaken als in andere altijd te handelen naar de meeste commoditeit en geneugte van wederzijdsche partijen."

»Maar ik wil niet sterven; ik kan niet sterven, nu niet! ik voel nu, dat ik er gansch niet toe bereid ben!" riep de ongelukkige vrouw, die nu eerst aanving, de sombere dreiging als eene vreeselijke waarheid te voelen. »Zekerlijk bij dieper indenken is de dood te zwaar eene zake, om die willig in te roepen met zoo kort beraad. Maar wat spreke ik van doodsgevaar, Cosmo! wijl gij bij mij zijt, gij, die mij reeds eenmaal het leven hebt gered, en wien ik dat vergold door mijne intercessie