Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/97

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bij den Graaf, zulks ik u het uwe daarvoor teruggaf! Hoe kan mij met u de dood treffen? Hoe kan ik op dezen stond oorzaak hebben tot vreeze, en waartoe jaagt gij mij angst aan? Weet ik dan niet, dat gij mij veiligen zult! Alleen verlaat gij mij niet!"

»Niet voordat mijne bezigheid bij u zal zijn afgedaan. Daar geve ik mijn woord op, mevrouwe! Zie!" en een scherpe dolk blonk op eenmaal in zijne hand, die hij even ophief. »Zie! dit staal, of — een zeker poeder, u en mij wel bekend, wat oordeelt gij als middel tot uw dood het meest gewenschte?"

Toen moest de Prinses de Chimay wel gelooven.

»O, Almacht des Hemels! sterk mij!" riep zij uit. »Cosmo! gij, gij zelf gedenktnu diewreedheid tegen mij te plegen?

Goedheid des Hemels! hoe krijge ik hulpe in deze verlatenheid! Mijne vrouwen, die verre zijn, mijne edelknapen, die daar beneden dartelen en joelen, en die mijne angstkreten niet hooren zullen! Cosmo! Cosmo! wat brengt u tot deze gruweldaad?"

»Fij, signora! gij zoudt den lankmoedigste zijn geduld doen verliezen. Beraad u doch, en zeg mij uwe keuze."

»Ik zal nooit, nooit die afgrijselijke keuze doen!" riep zij in wanhoop,

»Dan vergeef een Italiaan, dat hij zijn dolk neemt," sprak Cosmo, haar dien dicht voor de oogen houdende.

Zij wierp zich schichtig achteruit, reeds zoo bleek als eene doode,

»O, mijnheer de Prins! waartoe doet gij dit eene arme vrouw ," riep zij, in radeloozen angst de handen wringend, »de liefste uwer jonkheid, dat zij op zulke wijze haar leven moet einden?" Daarop als met eene flikkering van hoop, wierp zij zich aan de voeten van Cosmo, en bracht met moeite uit: »Niet dat staal! dat ik u bidde, dat andere, waarvan gij mij eens hebt gered!"