Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/98

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Nu, Gode zij dank! dat gij eindelijk gekozen hebt," sprak nu Cosmo, de schouders ophalend, met vernieuwd ongeduld. »Gij schijnt mijn tijd niet duur te achten, signora! dat gij dien dus verbruikt met uwe aarzelingen. Rijs doch! ei, rijs doch! Waarom verootmoedigt gij u dus voor mij, alsof ik uw gemaal ware? Daarbij schijnt gij te vergeten, dat ik ook een mensch ben en mijne zenuwen heb."

Werkelijk, toen Cosmo de Prinses daar neergeknield zag aan zijne voeten, was zijne kleur tot een vaal bleek verschoten; zenuwachtig verwrong zich zijn mond; het was niet te scheiden, of dat was onder een glimlach of onder eene stuiptrekking; zijne borst zwoegde hoorbaar, en zijne handen trilden, terwijl hij zijn stylet weer tusschen zijne mouw verborg. Daarop weer koel en met eene zekere hoffelijkheid zich buigende, alsof er niets vreemds tusschen hen was voorgevallen, zeide hij alleen:

»Vergeving, signora Principessa! ’t was enkel maar te doen om mij te vergewissen van uwe keuze."

Zij was intusschen onder heftig sidderen weer in hare kussens teruggezonken, en antwoordde niet; maar zag naar hem op met een blik volonrust en twijfel, Hij vervolgde:

»En nu tot uwe zaken, mia signora! Wel gaarne beleene ik deze sieraden, doch nog liever liet ik u in ’t bezit van deze prachtige ketenen, oorbaggen en armbanden, die eener schoone vrouwe, als de signora, zoo goede diensten kunnen doen; daarom peis doch op kostbaarheden, die beter te missen zijn: goud of zilver vaatwerk, kistjes met gesteenten ingelegd, of kostbaar drinkgeschir?"

Een pijnlijk glimlachje bewoog even de verbleekte lippen der Prinses.

»Een wonder man zijt ge. Hoe spreekt ge nog tot mij van; sieraden? daarbij, ik zal dat geld immers niet behoeven, sinds ik ter dood verwezen ben!"