Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/194

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ik liefgehad zoolang ik u ken, liefgehad als… eene jongere zuster."

»Gij kunt mij vertrouwen," hernam Emerentia vast. »Ik ben drie-en-dertig jaar geworden, onder allerlei lotswisseling, onder menigerlei ernstige en droeve ervaring des levens; ik heb menige bloem der vreugd en des geluks voor mijne voeten zien-, verdorren; ik heb menige zoete hope in bittere teloorstelling zien einden; maar ik heb, uit den grooten schipbreuk van verloren levensgeluk, een goeden schat gered; uit den heeten strijd des levens eene groote overwinning weggedragen, met alle verlies een groot voordeel gedaan."

»Juist, gij hebt groote vordering gemaakt in wijsheid en kennisse, van menschen als van zaken, der gewone vrouwe vreemd."

»Het is niet dit, dat ik bedoele, heer neef!"

»Gezegepraald ook over zulke passiën, die de mensch tot zijne vijanden heeft, zoo hij ze niet zijne slaven heeft gemaakt."

»Ook daarin is ’t niet, dat ik het meest roeme; maar daarin, dat ik heb mogen behouden, met ’s Heeren genadige hulpe, mijne eere en goede faam in de wereld, en dat ik gevonden heb het ééne noodige, het waarachtig geloove in Christus."

»Dat zijn zekerlijk groote voorrechten, jonkvrouw nichte! alleen ik vreeze slechts, dat Nicasius van der Clyde aan het eerste ietwat schade heeft gedaan…"

»Neen, voorwaar!" hernam Emerentia fier. »Hij heeft mij een tijdlang konnen drukken door de klem van zijne machtige hand; hij vermocht mij te doen deelen in de rampen, die hij over de zijnen haalde; hij vermocht niet mij te doen deelen in de schande van zijne daden…"

»Wat daarvan ook zij, het is voorbij; het lange verleden heeft zijne sluiers heengetrokken over goed als kwaad, en vielen er bloesems af, kostelijke vruchten zijn er gerijpt. Het leven is u iets ernstig geworden, geen zottelijk spel, daarmede de ijdelheid