Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/195

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dartelt; en de zwakheden, die andere vrouwen doen wankelen, zoo niet vallen, zijn niet meer de uwe. Met de vreugden, als met het leed der minne, hebt gij afgedaan."

»Gij zegt wel, daarmede heb ik afgedaan; alleen, voor gij verder gaat, aanhoor dit en gedenk er aan: ik ben voornemens te hijlikken… "

Al had Barneveld het ons niet gezegd, dat zij niet was als de andere vrouwen, — al hadden wij het niet reeds begrepen uit menig woord, dat zij sprak, uit menige harer handelingen, wij zouden het nu verstaan hebben uit de wijze, waarop Emerentia Sonoy die laatste woorden sprak; zóó wichtig, zóó beslissend een stap te doen in het vrouwelijk leven, waarover zij sprak, met de kalme koelheid van een beraden man, die de kansen van eenigen handel heeft berekend, en die eindelijk besluit: »ik zal dat doen!" Geen glimlachje, dat zich wegschuilt onder een blos, — geen oog, dat vochtig wordt onder de neergeslagen wimpers, — geen trek, die zich bewoog op dit gelaat, dat toch zoo spreken kon, — geene hoop of geene vrees, — geene vreugd, maar ook geen weerzin sprak zich uit bij deze jonkvrouw. Het was haar aan te zien, dat het tooverwoord: huwelijk, dat voor iedere andere vrouw nog zoovele verwachtingen insluit, voor haar reeds vooruit alle begoocheling verloren had, en dat zij het uitsprak als een plicht, als eene roeping, die zij voelde te moeten vervullen, maar zonder dat het harte daaraan recht deel nam.

»Wellicht met den heer Lieuwert Manninga?"

»Juist met dien."

»En met toestemming van uw heer vader?"

»Zoo mogelijk ja! zoo niet, ik zal mij daar buiten moeten behelpen; om moeite en onmin te voorkomen, wilde ik in dezen uwe intercessie vragen."

»De mijne? Ach, arme! als gij mij eerst hadt aangehoord, zoudt gij weten, dat…"