Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/210

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ken en Maelson, en ik zou daar onze gezanten vinden, die uit Engeland zijn weergekeerd. "

»Zijn de gezanten weergekeerd," hernam Barbara met levendigheid, »dan hebben ze zekerlijk ook tijdingen medegebracht?"

»En wichtige ongetwijfeld, en hier ligt het pakket voor mij, dat ik nog niet eens heb konnen doorloopen."

»Ik zal u daarin niet storen," hernam zij, en sloop zachtkens ter zijde, ziende, dat hij werkelijk het zegel verbrak.

Reeds de eerste brief, dien hij doorlas, scheen zijne oplettenheid sterk te spannen, en schoon men op zijn altijd effen gelaat niet kon zien, of hij goeds of kwaads vernam, toch pleitte zijne aandacht zelf voor de belangrijkheid van den inhoud.

Barbara was in geene mindere spanning dan hij zelf, zeker uit andere oorzaken. Zij deed moeite, hem aan te zien, om ware ’t mogelijk uit de onontcijferbare trekken van haar gemaal te lezen, wat zij verlangde te weten; eindelijk viel het zwijgend wachten haar ongeduld te zwaar, en de hand op zijn schouder leggende, vroeg zij:

»Och, Elbert! zeg mij, wat schrijven ze van Elias?"

Hij schrikte op, want hij had haar bijzijn vergeten.

»Ei, kom! meent gij, dat in alle brieven uit Engeland over Elias geschreven wordt?"

»Toch wel… aan zijn vader?"

»De personen, die mij schrijven, richten zich aan den Kanselier van Gelderland, en van zonen en vaders is hier geene sprake."

»Een enkel antwoord. Komt de Graaf haast terug? Is ’t wel denkelijk, dat Elias met hem zal keeren of blijven."

»Doe liever de vraag niet, Barbara! want ik kan u geen antwoord geven…," sprak de Kanselier, en ging weer voort met kennis te nemen van de andere brieven. »Ah, zoo! de nieuwe gezant… eindelijk! een man van aanzien, een Baron! nu, dat