Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/213

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»En hij heeft Gideon geen logies geboden, onder pretext, dat Staatslieden en Kerkdienaren huiden ten dage niet wel bij den ander passen… Oef! Het zegt wat, Kanseliersvrouw te wezen in deze tijden. De Advocaat scheept mij op met een halfwijs mensch; mijn man voegt er nog eene half razende toe…, om niet te spreken van een tal groote heeren, daar hij in de verte mee dreigt. Maar ’t is Elbert aan te zien, dat hij ’t zoo hebben wil, dies zal geschikt worden wat kan, en de goede Barbara, als eene vrome en goede gade, dat ze was, trippelde op hare muiltjes voort, om de noodige schikkingen te maken.

Wij volgden den Kanselier, zooals hij daar voorttreedt over het plein van ’t Binnenhof, met zijn kalmen, vasten stap, die nooit gehaast was, maar ook nooit traag en slepend; hij wendde zich naar dat gedeelte der gebouwen, dat de Staten van Holland, sinds eenigen tijd, aan Maurits van Nassau tot woning hadden toegewezen. De hofhouding van den jongen Graaf was op dat tijdstip verre van luisterrijk, en had ook de belangstelling in zijn persoon het gewicht, dat men aan hem hechtte en zijn rang als Kapitein-Generaal-Admiraal en Stadhouder der Provinciën Holland en Zeeland, hem met eene sterke, goede lijfwacht van krijgslieden omringd, van hovelingen en dienende edelen wemelde het nog niet in zijne voorzaal, zoodat de Kanselier er ditmaal zelfs niemand vond om hem aan te dienen, dan Malderé en zich daar alléén bevond, toen hij den Advocaat van Holland zag binnenkomen.

»Den heere Kantzler bij den Graaf op dit uur!" riep Barneveld, met zekere beduiding.

»Het uur waarop ik ontboden werd," hernam Leoninus kort en kalm.

»Ik had gemeend, onze afspraak was, we zouden ons eerst samen bespreken, op hetgeen we Zijner Excellentie zouden aandienen, ter zake van het protest des heeren Wilkes, en de justificatie der Staten daarop."