Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/215

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Gelukkig kwam Malderé terug, om te melden, dat de Kanselier gewacht werd, want iets strijdlustigs tintelde er in het oog van Barneveld, en zeker lag er eenig scherp antwoord op zijne tong.

»Wordt de Kanselier alléén gewacht?" vroeg hij, argwanend op Malderé ziende.

»De Kanselier alléén daar zijnde, kon ik den heer Advocaat zwaarlijk melden, mijnheer!"

»Zal ik den Grave bericht doen, dat gij hier zijt?" vroeg Leoninus.

»Geef u geene moeite; ik zal maar zonder omstandigheden met u gaan; een vriend mag een vriend meebrengen."

Leoninus onderstelde wel, dat Maurits hem niet op een ongewoon uur tot zich geroepen had, om hem te zien in ’t bijwezen van Barneveld; maar hij begreep, dat aarzeling argwaan zou wekken, en hij haatte niets zóó zeer, als den schijn van bedekte handelingen of zijdelingsche wegen. Hij vond den jeugdigen Vorst in zeer gespannen en prikkelbaren gemoedstoestand. Dit was hem aan te zien, ondanks de moeite, die hij zich gaf, om het te verbergen. De zoon van Oranje had ongetwijfeld wel vele deugden en eigenschappen geërfd van zijn vader, maar zekere eigenschappen zijn alléén de vrucht van ervaring en de oefening veler jaren, en ’t was niet op zijn achttiende jaar, niet in het eerste vuur zijner jonkheid, dat de zoon van Anna van Saxen, die ook het bloed zijner moeder door de aderen voelde bruisen, dat door wilskracht dwingen kon, niet naar de wangen te stijgen, zooals de grijze Willem het in zijn macht had. Hij liep het vertrek op en neer met groote schreden, bleef plotseling staan, toen de beide staatslieden binnentraden, en hij reeds terstond met verdrietige verwondering opmerkte; dat Leoninus niet alleen was.

»Gij komt met u beiden, heeren! Voorwaar, dat is een raadsman meer, dan ik wachtte…"