Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/216

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Sinds Uwe Excellentie geloofde raad noodig te hebben, kan het haar, verhope ik, niet tegen zijn, die uit tweeëlei vriendenmond te verstaan," sprak Barneveld schielijk. »En ik aarzelde te minder den heere Kanselier te volgen, daar ik de overtuiging heb, dat wij beiden gestadig één zelfde doel in ’t oog houden en daarnaar streven…: de eere en de hoogheid van Uwe Excellentie en het welzijn van het Gemeenebest."

»Hoewel niet altijd even een van inzichten omtrent de middelen, om dit doel te bereiken," voegde Leoninus er bij.

»Zoo blijft aan mij dan de zorge om te kiezen, welk dier inzichten het mijne behoort te zijn."

»Ik dacht, dat de keuze Uwer Excellentie sinds lang gedaan was," hernam Barneveld, doch hij zag met beduiding op Leoninus, terwijl hij vervolgde: »Ik zie integendeel…"

»Gij ziet…? Zoo ge zulks werkelijk dacht, mijnheer de Advocaat! is het vreemd, dat gij mij niet althans zóóveel betrouwen schenkt, om er vrede mee te hebben, dat ik hoore en wederhoore?"

»Het is waar, Uwe Genade! alleen bedenk, het is niet meer de tijd van wankelen, het is een tijd van vaststaan."

»Met gunst, heer Advocaat! ik wete het en vergeet het niet. Maar mijns bedunkens is het nu bovenal een tijd van handelen." »Voor wie handelen kan…, zeker."

»Men kan altijd handelen; als men wil; dat is voor een braaf gemoed veel lichter, dan patiëntelijk stilzitten."

»Zeker, dat is soms zwaarder, mijn jonge Vorst!" sprak de Kanselier; »maar het is soms van ongemeen groot nut en vrij minder gevaarlijk…"

»Gevaren! Met ze te tarten, met ze uit te lokken, waagt men althans niet zijne eer!"

»Dat is nog niet uitgewezen, mijn Vorstelijke heer! Bij voorbeeld: laatstmaal, toen Uwe Excellentie is uitgereden… liep