Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/227

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

met dien veelhoofdigen draak, die bij veelheid van zin als zonder zinnen is, dus fijntjes verhopen te spelen, dat zij de notabelen en schranderen des lands, die vanouds af hier de wetten en vrijheden hebben gehandhaafd, het gezag uit de handen nemen, den ingeboren Prins, diens rang en rechten behoorden erkend te worden, op den achtergrond willen schuiven, zoo niet gansch daarvan berooven, en dien roof meenen over te brengen op het hoofd van een uitheemsch gezaghebber, diens onbekwaamheid slechts te gelijken is met zijn hoogmoed en eigendunk; ja, ik roeme mij dies en ben wel besloten zóó te blijven, en ik achte, dat Zijne Excellentie van Nassau, mijn heere de zoon van onzen Prins, bij deze mijne volharding niet kwalijk zal staan, en finaallijk daaraf de vruchten plukken."

»Hij of een ander," sprak de Kanselier halfluid; »maar het zij, gij bedoelt het goede; ei! begin dan niet met het kwade, de favorabelste uitkomst, die gij wenscht voor mijn Heer, den Grave Maurinck, zou zijn volle satisfactie, is ’t niet zoo?"

Barneveld stemde zwijgend toe.

»Die zou dan daarin bestaan, dat gij van Zijne Genade van Leycester ietwat ontdektet, dat hem ten prejudicie kon zijn. Als de gemeente het verneemt en bovenal, dat gij er de ontdekker van zijt, zal zij niets er van gelooven; anderen daarentegen zullen te veel gelooven; nieuwe dissenties bij alle, die er reeds bestaan, zijn toch tot niemands voordeel, en mogen, wel zonderling in dit moment, ons ten kwade komen, zoo ’t geviel, dat de nieuwe Ambassadeur kwam te arriveeren…"

»De nieuwe Ambassadeur?" herhaalde Barneveld. »Gij spreekt met zulke zekerheid van die komst! Gij weet ook, wie er komt?"

»Zoo mijne berichten niet falen, is ’t Mylord Buckhorst, die gezonden zal worden."

»Gij zijt wel op de hoogte van de Engelsche zaken. heer Kanselier!"