Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/238

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Nog niet al te gauw, zoo gij ’t mij gunt; heb ik het wel, dan is hier veel geschied, daarin met voorzichtig beleid dient gehandeld te worden, en daaruit, ruwelijk aangegrepen, veel onheil volgen kan. Duizendwerf jammert het mij, dat gij, om zoo kleine reden, ’t verblijf van dat meiske alhier, voor mij verzwegen hebt, en mij geene occasie gaaft haar toe te spreken."

»Kon ik dat alles weten? Ons is daarbij, te haren aanzien, door den heer van Barneveld, stipte geheimhouding gerecommandeerd; en zij wil van geen mensch weten, dan van Mylord Fabian, als zij hem noemt; — ziek, wilde zij door geen ander opgepast zijn; — gezond, door geen ander toegesproken dan door hem alleen; en ik moet zeggen, dat hij zich met trouwe en teerheid van al die zorgen kwijt. Toen wij ’t eens zagen, lieten wij hem. betijen; ik stelde eene dienstmaagd tot haar dienst, en daarmee was ’t goed ook. Van een man mocht men ’t nauw wachten, zóó goed en oplettend toezicht als hij hield over de kranke, en hoe brusk en ongedurig een heer hij ook schijnt… eene minnemoer mocht van hem leeren, haar zoogkind gesuikerde; woordekens in te fluisteren, en met dwang van zacht gekoos tot het doorstaan van ziektes-lasten te stemmen. Nu hersteld, strekt hij haar ten gezelschap, zooveel dat zijn kan. Het is haar eenig, maar zij heeft daaraan ook genoeg; hij strekt haar tot hofmeester en leert haar vreemde talen, andere manieren, oefent haar in prinselijke kennis en wetenschap, als men oordeelen mag naar de boeken, instrumenten en konstwerken, die hij op hare kamer samenbrengt…; en bij dit alles…"

»Bij dit alles vreeze ik nog, dat hij boos en bedriegelijk met haar handelt, schoon ’t mij vreugde geeft te hooren, dat die man zijne natuur dus verloochent ter wille van haar."

»Of hij haar meent te bedriegen, weet ik niet; maar dit weet ik: hij heeft haar lief, zij ’t als haar vader, als trouwe broeder, als liefste vriend; ik kan ’t niet scheiden…"