Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/240

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Maar die luiden gaan mij zeer ter harte," sprak Gideon.

»Niet nader alevel dan…, dan uwe vrouw moeder; sinds; ge dat zoete woord der kindsheid weer hebt aangenomen?"

»Overzeker neen; en sinds ik met deze ben, mag ik haar; vragen naar den welstand van Ivonnette," hernam hij, na eene lichte aarzeling, doch op een kalmen toon, die van geen ander; gevoelen getuigde, dan welwillendheid en belangstelling.

»Men kan zeggen, dat het haar goedgaat; zij heeft ruste, achte ik, schoon geen geluk."

»Het is veel reeds, als men het eerste zeggen kan,"

»Maar aan opgeruimdheid gebreekt het haar."

»Veellicht gebrek aan bezigheid…; het leven der jofferen is meest zoo armelijk en ledig…"

»Met Ivonne is dat nu gansch anders; haar gebreekt het aan werkzaamheid niet; zij heeft tot Leiden kennis gemaakt met eene juffrouw van groot aanzien, en bovenal van groote vroomheid en uitnemende Christelijke deugden, die een goed deel van hare fortuin besteedt in liefdewerken; en niet slechts dit, maar meest al haar tijd geeft ze aan die nobele taak… daaraan ze nu ook Ivonnette verbindt en tot medehulp neemt…"

»Die treffelijke vrouw heeft haar dan voorzeker eene uitnemende artsenij toebereid, voor de kwale van ledigheid en verveling, die slechter werking doet op het gemoed dan de wreedste schokken der passiën…; slechts meene men niet de laatste te overwinnen door de eerste…; ik kenne Ivonnette’s aard genoeg om te weten, dat zij op haar achttiende jaar, zelfs na smartelijke ervaring des levens, niet met den strijd des levens heeft afgedaan, en onder de liefdewerken zelfs sluipt soms Zóó scherp venijn, dat daar geen tegengift krachtig genoeg kan gevonden worden, zoo men ’t niet zoekt in het geneesmiddel, dat Christus reikt, Christus alleen…; doch ik twijfele niet, of die vrome vrouw zal haar daarop wijzen, en ook…, zooveel als gij daar zegt,